Terug naar overzicht
In de voetsporen van excellente wetenschappers
Waarin onderscheiden succesvolle wetenschappers zich van minder succesvolle? Zijn ‘toppers’ zo te beschrijven dat ‘subtoppers’ er hun voordeel mee kunnen doen? Ofwel: kunnen zij in de voetsporen treden van excellente wetenschappers? Het onderwerp intrigeert Aletta Wubben, gespecialiseerd in het coachen van wetenschappers, en Janpieter Boekestijn, communicatieadviseur bij de TU Delft en auteur van dit artikel. Zij voerden boeiende gesprekken over dit onderwerp met zes vooraanstaande Delftse en Leidse wetenschappers.
Verrassend genoeg noemt geen van de zes geïnterviewde wetenschappers een hoog IQ als onderscheidende factor voor succes in de wetenschap. Sommigen ontkennen zelfs nadrukkelijk dat IQ een belangrijke rol zou spelen. Janneke Gerards: “Ik ben voorzitter van De Jonge Akademie van de KNAW. Met een aantal leden hebben we vorig jaar meegedaan aan de nationale IQ-test en we kwamen tot de ontdekking dat we gemiddeld scoorden voor academici.” Ook Cees Dekker vindt intelligentie geen ultieme voorwaarde voor succes: “Sommige promovendi,” zegt hij, “zijn veel slimmer dan ik.”
Ziekelijke onrust Kenmerkend voor topwetenschappers is hun enorme drive. De nieuwsgierigheid om te ontdekken hoe de wereld in elkaar zit, drijft bijvoorbeeld Dekker om wetenschappelijk onderzoek te doen. Hij spreekt hierbij over “de schoonheid van de ontdekking”. Catholijn Jonker heeft “een intrinsieke belangstelling om dingen te begrijpen.” De ‘wil om te begrijpen’ vindt zij voor wetenschappers dan ook een belangrijker eigenschap dan het ‘kunnen vinden van antwoorden’. Arie Graafland spreekt zelfs over een ‘ziekelijke onrust’, waarmee hij wil aangeven hoe sterk de drang is om altijd met kennis bezig te zijn. Tijdens het gesprek zegt hij: “Een vriend van mij is lyrisch over bepaalde passages van de componist Lully. Daar kan hij intens van genieten zonder er verder wat mee te doen. Voor mij is dat niet altijd genoeg. Ik kan niet alleen maar consumeren, ik moet ook produceren. Uitzoeken bijvoorbeeld hoe het Franse hof in Versailles in elkaar zat.” De meeste wetenschappers zijn 7 dagen per week bezig met hun werk. Ook als ze tijd thuis doorbrengen, of onderweg zijn naar een volgende afspraak. Frans van der Helm: “Ik kan nu eenmaal niet stoppen met denken, ik zou niet weten hoe.” Henk te Velde voegt toe: “Wetenschap is veel meer dan ‘een vak’, het is als het ware met je persoon verbonden. Er ligt een diep besef aan ten grondslag: ‘dit is wat ik wil doen’.”
Vooruitbetalen Hoewel sommigen wars zijn van grote woorden als ‘een bijdrage leveren aan de maatschappij’ blijken alle geïnterviewden een motief te kunnen noemen dat hun wetenschappelijk bestaan zin geeft. Een terugkerend element daarin is het helpen van anderen. Jonker: “Zelf heb ik op cruciale momenten in mijn leven steun gekregen van collega wetenschappers. Dit is voor mij zeer belangrijk geweest en door deze ervaring wil ik ook graag anderen helpen bij hun wetenschappelijke carrière. Ik krijg dan wel eens de reactie: ‘Dat kan ik nooit terugbetalen.’ ‘Dat hoeft ook niet,’ zeg ik dan. ‘Je kunt het ook aan de volgende vooruitbetalen.’ Dat geeft mijn werk extra zin: iets betekenen voor anderen die het zelf weer doorgeven.” Ook Van der Helm vindt het belangrijk om er voor zijn onderzoekers te zijn en ze tegelijkertijd de ruimte te geven om succesvol te zijn: “Ik heb er geen moeite mee om een stap terug te doen. Het is prima om onderzoekslijnen uit te zetten en, als anderen het oppikken, weer wat anders te gaan doen.” Verderop in het gesprek legt Van der Helm uit dat hij ook de toepassing van zijn onderzoek als zingevend ervaart. Bij zijn onderzoek naar onder andere schouder- en elleboogbiodynamica werkt hij nauw samen met artsen: “Ik zou dit werk ook voor sporters kunnen doen, maar ik werk liever voor artsen zodat ik kan bijdragen aan het herstel van hun patiënten.”
Twijfel Excellente wetenschappers kennen ook twijfels en onzekerheden. Enkele geïnterviewden geven bijvoorbeeld aan angst te hebben (gehad) voor het spreken in het openbaar. De drijfveer om te vertellen over hun onderzoeksresultaten was echter sterker. Het geeft hun kennelijk de moed over hun onzekerheid heen te stappen en zichzelf te profileren.
Hoewel onze gesprekspartners als ‘toppers’ werden aanbevolen door hun (vice-) Rector, reageert een aantal terughoudend op die kwalificatie. Een aantal wetenschappers twijfelt hardop of zij wel recht hebben op een positie als hoogleraar. Ze spreken over de weg naar het hoogleraarschap in termen als ‘toeval’ of ‘geluk’. Tijdens de gesprekken kregen we de indruk dat dit geen ‘valse’ bescheidenheid was, maar authentieke onzekerheid over de vraag: ‘waarom ik wel en anderen niet,’ zoals een van hen het verwoordde. Te Velde vergelijkt twijfel aan zijn eigen persoon met twijfel als een van de fundamenten van de wetenschap: “Absoluut noodzakelijk, anders zou er niets meer uit mijn handen komen. Maar daar tegenover staat een ‘fundamenteel vertrouwen’ dat het uiteindelijk goed komt. Dat vereist een bepaalde rijpheid in het vak. Dat vertrouwen moet namelijk groeien.”
Ego Met andere woorden: voor succes in de wetenschap hoef je niet absoluut zeker van jezelf te zijn. Integendeel, twijfel is nuttig. Het maakt dat wetenschappers hun resultaten nog eens goed tegen het licht houden en van alle kanten bekijken. Van der Helm: “Je moet om je heen kijken en zien waar anderen goed in zijn. Op zoek gaan naar de succesfactoren van anderen, die jou ook weer kunnen stimuleren. Een te groot ego zou daarbij kunnen hinderen. Dan vind je jezelf namelijk zo goed dat je niet meer naar anderen hoeft te kijken.” Natuurlijk zijn ook topwetenschappers gevoelig voor erkenning. Dekker: “Status is zeker belangrijk. Eer en erkenning van vakgenoten spelen een grote rol.” Een aantal wetenschappers betoogt dat status geen doel op zich is, maar wel behulpzaam is bij het realiseren van wetenschappelijke doelen. Gerards: “Ik had gelukkig een heel stimulerende promotor die mijn proefschrift heeft voorgedragen voor allerlei prijzen. Voordat ik prijzen had gewonnen werd een onderzoeksaanvraag door NWO geweigerd, maar daarna gingen er deuren open en werd zelfs een VIDI-aanvraag goedgekeurd, terwijl ik eigenlijk nog te jong was om die subsidie te kunnen krijgen.”
IntuïtieHet lijkt erop dat excellente wetenschappers hun twijfel en onzekerheid onder ogen zien, maar deze ondergeschikt maken aan het bereiken van hun doelen. Jonker: “Ik heb van huis uit meegekregen dat je een keer op je gezicht mag gaan. Dat geef ik anderen ook mee. Tegen promovendi die met een writer’s block zitten, zeg ik: ‘Begin maar, zolang je niets aan me geeft, kan ik je ook niet helpen dat te verbeteren en is het dus zeker fout.’ De angst dat ze het niet goed zullen doen, probeer ik ze op deze manier te laten overwinnen.” Hoe bepalen wetenschappers hun wetenschappelijke doelen en hoe doen ze hun onderzoek? Opvallend vaak wordt ‘intuïtie’ genoemd. Van der Helm: “Intuïtie is belangrijk. Eerst heb ik een gevoel waar het naartoe zal gaan, later volgen dan de wetenschappelijke bewijzen. Er zijn wel wetenschappers die stap voor stap heel methodologisch te werk gaan. Dat is heel gedegen maar het duurt wel erg lang. Ik maak grote stappen. Eerst globaal en dan vul ik ze later wel verder in. Daarbij maak ik fouten en moet ik soms ergens op terugkomen, maar ik ga wel snel vooruit. Ik heb een duidelijke visie over het vakgebied en mijn gevoel zegt me welke kant het op gaat; waar het over tien jaar staat.”
De persoon Typerend voor de wetenschappers die we spraken is hun enorme gedrevenheid, de wens om een zinvolle bijdrage te leveren aan de samenleving, het durven varen op hun eigen intuïtie, en het vasthouden aan persoonlijke doelen, ondanks tegenslagen of eigen beperkingen. Je kunt dit ‘innerlijk leiderschap’ noemen, in de zin dat er steeds voorrang wordt verleend aan het verwezenlijken van een doel of een ideaal. Aletta Wubben, gespecialiseerd in het coachen van wetenschappers, stelt: “In de praktijk is het vaak niet eenvoudig om vanuit innerlijk leiderschap te handelen. Veel wetenschappers ondervinden last van oneerlijke competitie of politieke spelletjes. Wanneer de concurrent met jouw onderzoeksideeën een paar miljoen euro subsidie binnenhaalt, gaat alle energie zitten in het gevecht en in persoonlijk gewin.”
PotentieelDe competenties die volgens wetenschappers bijdragen aan hun succes hebben betrekking op: sociale vaardigheid, open communiceren, gericht zijn op samenwerking, beheerst risico’s nemen, intuïtie, vasthoudendheid, maar ook flexibel zijn, kansen zien en grijpen, netwerken, profileren enz. Vakinhoudelijke kennis alléén is in de meeste gevallen niet voldoende om succesvol te zijn en daarmee geen doorslaggevende factor, zoals ook een hoog IQ niet hardop genoemd wordt als cruciale factor voor succes. Mogelijk omdat de vakinhoud op een bepaald niveau in de wetenschap als vanzelfsprekend wordt beschouwd en eerder genoemde competenties niet. Te Velde zegt bijvoorbeeld: “Als AIO kun je nog wel zonder sociale vaardigheden, maar hoe verder je komt, hoe belangrijker het wordt.” Wubben voegt hieraan toe: “Het competitieve wetenschappelijke klimaat maakt dat wetenschappers op hun ‘carrièrepad’ vooral investeren in hun vakkennis, waarmee zij zich onderscheiden van vakgenoten. Als ze eenmaal hoogleraar zijn, hebben ze juist een breed scala aan competenties nodig om hun vakgroep op een hoger plan te tillen. Dit vraagt als het ware om een inhaalslag.”
MenselijkBijzonder aan de gesprekken die wij voerden met vooraanstaande wetenschappers, was het menselijke gezicht dat ze toonden. Ze waren niet alleen openhartig over hun succes maar ook over hun twijfels, tekortkomingen en tegenslagen. Hierin zijn ze net zo menselijk als wetenschappers die nog niet tot de top behoren. De vraag is dan: wat doen ze dan anders? De rode draad die wij ontdekten: excellente wetenschappers laten zich niet overmeesteren door twijfel of tegenslag. Zij geven leiding aan zichzelf door hun drijfveren en ambitie voorrang te verlenen en beseffen dat ze een zinvolle bijdrage leveren aan het grotere geheel. Wetenschapper én wetenschap zouden er zeker bij gebaat zijn als meer wetenschappers hun innerlijke leiderschap ten volle leren ontplooien.
Janpieter Boekestijn, communicatieadviseur TU Delft
1 Aan CvB-leden van de TU Delft en Universiteit Leiden, Rector Magnificus Jacob Fokkema (Delft) en voormalig Vice-Rector Ton van Haaften (Leiden), is gevraagd kandidaten voor de interviews aan te leveren. Uit hun voordracht is een keuze gemaakt die vooral te maken had met agendabeschikbaarheid. Geïnterviewd zijn:
Cees Dekker, hoogleraar moleculaire biofysica en universiteitshoogleraar (Technische Universiteit Delft) Janneke Gerards, hoogleraar Staats- en Bestuursrecht (Universiteit Leiden)
Arie Graafland, hoogleraar Architectuurtheorie (Technische Universiteit Delft) Frans van der Helm, hoogleraar mens-machine systemen (Technische Universiteit Delft) Catholijn Jonker, hoogleraar mens-machine-interactie (Technische Universiteit Delft)
Henk te Velde, hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis (Universiteit Leiden).
Alle gesprekspartners zijn wij erkentelijk voor de inspirerende en vaak hartverwarmende gesprekken die wij met hen hebben gevoerd.
Aletta Wubben, coach Aletta Wubben Mens- en Organisatieontwikkeling
Janpieter Boekestijn, communicatieadviseur TU Delft